top of page

De Zusters van Liefde in Val-Meer

Heemkring Falla-Meirs

Op 2 november 1855 arriveerden de eerste 2 Zusters van Liefde, zuster M. Syncletica, 1ste assistente van het moederhuis te Tilburg, en zuster M. Wendelina te Val-Meer. Op 5 november, ’s morgens rond 9 uur, arriveerden nog 3 zusters van Borgloon. Onmiddellijk na hun aankomst op de pastorie begon de plechtige Hoogmis en daarna begaf men zich in processie naar het klooster in Meer, meerdere priesters gingen voorop, dan volgden de zusters en een menigte mannen en vrouwen, allen in feestgewaad uitgedost, sloten de rij. De wegen welke de stoet moest volgen, waren gereinigd en met mergelzand bestrooid. Het huis werd gezegend door den Zeer Eerwaarde Heer Deken. De Zusters zouden meer dan 100 jaar in Val-Meer verblijven en gedurende die tijd hebben ze ook een groot gedeelte van hun geschiedenis neergeschreven. Een gedeelte van hun kronieken mochten we ontvangen van J. Jackers en het aanvullend gedeelte van de Zusters van Liefde van Zonhoven.

Het is niet onze bedoeling om de volledige kronieken te publiceren maar wel enkele periodes.

 

  1. Een moeilijk begin.

De plechtigheid van de inwijding van het klooster gebeurde in het kerkje ( kapel ) van Meer dat in noord richting aan het klooster grensde. Tijdens de toespraken moest iedereen blijven rechtstaan want er waren geen stoelen.

"De kapel was nog volstrekt niet in orde; de muren moesten uitgebroken; de ingang veranderd en de vloer gelegd worden. Het Altaar was zoo verwaarloosd, dat men deszelfs kleur, niet eens kon onderscheiden; in verscheidene jaren was er niets aangedaan, en zoo men zegde was sedert 14 jaar; de H Mis niet meer opgedragen. Na de plechtigheid der inwijding begaf men zich weder processiegewijs, naar de parochiekerk, het regende aanhoudend, zodat men er gansen vuil en beslijkt aankwam. Vervolgens verzocht de Zeer Eerwaarde Heer Pastoor, de Zusters op het middagmaal, hoewel Zr Syncletica allerbeleefdst voor zulke eer dank, en voorstelde zich naar hare nieuwe woning te begeven; moesten de Zusters zich schikken naar het verlangen van de Zeer Eerwaarde Heer Pastoor en bleven van 1 tot 5 uren aan tafel, in gezelschap der Eerwaarde Heeren Geestelijken die door hunne tegenwoordigheid den luister van het feest wilden verhoogen; doch natuurlijkerwijze de Zusters niet weinig in het nauw brachten. Eindelijk dan begaven zich de Zusters naar het Gesticht, stoelen werden haar uit de pastorie nagebracht, want zij vonden er geen, eene tafel was er aanwezig. Het huis was op verre na niet betrokken; in de ramen van de panden en bovenvertrekken waren geene glazen, vier cellen hadden noch tusschen muren, noch plafond, noch deur, enfin, als men beneden stond, kon men de pannen, en zelfs door de pannen , den blooten hemel zien. Twee Zusters moesten nog denzelfden avond naar de pastorie wederkeeren om er te overnachten, aangezien er twee beddebakken met toebehooren te kort waren. De overige Zusters zorgden dan al zoo goed mogelijk eene behoorlijke slaapplaats gereed te maken , en waarlijk men gelukte zoo wel, dat die eerste nacht als in één oogenblik vervlogen was. Bij gebrek aan klok, wist men van uur noch tijd, men stond op, als men wakker werd, zodat men den eersten dag te laat en den tweeden dag te vroeg in de H. Mis kwam. Des Zaterdag van de volgende week werd de H. Mis voor de eerste maal in het Gesticht opgedragen en van dan af mocht men het geluk genieten, het H. Sacrament, die bron van troost en opbeuring in moeilijkheden en ontberingen in de kapel te bewaren.

Het gansche huis was ook buitengewoon vochtig;  ZEH Monseigneur Zwijsen vernam dit van Zr Syncletica, die slechts veertien dagen te Fall Mheer gebleven was, en immer bezorgd zoo voor het tijdelijke als voor het geestelijk welzijn der Zusters , deed Monseigneur ZEH schrijven dat er eene mat in den refter moest gelegd worden, uit vreeze dat de Zusters ziek zouden worden. Doch de goede God waakte bijzonder over de bewoonsters van het nieuwe Gesticht en niet een harer was die winter verkoud of ongesteld, ofschoon de geheele zolder vol sneeuw lag en zelfs tot op het tweede verdieping viel, de deuren de cellen waren groen uitgeslagen door de vochtigheid.

Verschillende moeilijkheden konden intusschen het stille leven der Zusters storen, de bouw was niet voleindigd en ongelukkig had men geen geld. De armoede was uiterst groot, gebrek aan alles, zelfs aan het noodzakelijkste deed zich gevoelen. Wat de Zusters betreft; zij mochten nu de schoonste der religieuze deugd beoefenen; doch de Eerwaarde Pastoor werd ontevreden, men kon niet meer overeenkomen en hieruit ontsproten allerlei onaangenaamheden, dit duurde eenigen tijd voort, totdat de Algemene Overste raadzaam oordeelden de Zusters in Juli 1856 naar Tilburg terug te roepen. Toen de Eerwaarde Heer Pastoor dit vernam, begaf ZEH zich in aller haast naar Tilburg, en verkreeg, dat de Zusters mochten blijven. Op het einde van Augustus ging de Eerwaarde Moeder Wendelina naar de retraite en nam Z Slaviana mede, zoo dat slechts Z Thérèse en Z Hermina in het Gesticht bleven. De Eerwaarde Moeder Wendelina, die veronderstelde, dat de achtergebleven Zusters, haar weldra naar Tilburg zouden volgen had vooraf de huishouding geregeld, het nodige brood was sedert acht dagen gebakken, een stukje gebraden rundvleesch, zoo groot als de boden van een diep bord en ongeveer een kilo spek, was geheel de voorraad, vlaai was er in overvloed; ter gelegenheid van het feest van OLV Hemelvaart, hadden de goede dorpelingen er dertig groote, dikke gebracht; voor het overige was de kelder gevuld met steenen en doodsbeenderen en de kamers met hout en krullen; na het vertrek der Eerwaarde Moeder, hadden de Zusters druk werk met schoon maken en men bereidde het eten voor twee dagen tegelijk. Men kookte soep van het spek voor de Zondag; intusschen wilde Z Hermina hare twee Medezusters, want Z Damasca was den vorigen dag aangekomen eens goed doen, zij neemt dan de schotel met rundvleesch en, oh! Wat ziet zij , het vleesch leeft! Zij kijkt onderzoekt, keert om, en zie het krioelt van eene ontelbare menigte dikke wormen. Z. Thérèse die er bij gekomen was, wist geen raad; maar Z Hermina als een zorgvuldige huishoudster, wascht het vleesch ter dege goed; kookt het weder op met ajuinen en bij slot van rekening zag het er weer smakelijk uit, zij diende het des middags op, en Z Damasca, die niet wist wat zij gebruikte deed eer aan den maaltijd. De brooden en de vlaaien waren gansch geschimmeld, doch men had niets anders en moest het er dus mede doen.

In den loop van het volgende jaar 1857 werden de niet voltooide vertrekken in orde gebracht en eenen muur rondom den tuin gebouwd, de bewoners van Riempst; een dorp in de omtrek, muntten daarbij in liefdadigheid uit, door het aanbrengen van al het benoodigde. Middelerwijl begonnen de onaangenaamheden met den Eerwaarden Heer Pastoor opnieuw, zoodat ZEH Monseigneur de Montpellier, Bisschop van Luik, den Zeer Eerwaarden Heer Pastoor van Riempst, biechtvader der Zusters benoemde en te Tilburg werd voor de tweede maal besloten, de Zusters terug te roepen. Door de tusschenkomst van Monseigneur van Luik werden de moeilijkheden echter bijgelegd, Monseigneur beloofde den Eerwaarden Heer Pastoor Lowet, te verplaatsen en de Algemeene Overste stemde toe, dat de Zusters zouden blijven.

Omtrent dien tijd wilden ook de Eerwaarde Pastoor van Veldwezelt, de arme Zuster ter hulp komen en liet uit zijne beurs, waschhuis, stal en loods bouwen. In 1859 had men nogmaals het genoegen de Eerwaarde Overste en Zr Chantal te Fall Mheer te zien, en in de maand September kwam de nieuwe Pastoor, de Zeer Eerwaarde Heer M Moors, zich alhier vestigen en nu mochten de 9 Zusters gerust en in vrede leven, men telde toen 20 kinderen ( in het pensionaat ) . Doch, daar er jaarlijks veel meer uitgaven dan inkomsten waren, door het aanschaffen der noodige meubelen en het in orde brengen van het Gesticht, was het gemakkelijk te voorzien dat de Zusters voortdurend niet zouden kunnen bestaan. Het Huis geraakte in groote schulden, men had geen geld en de winkeliers weigerden op crediet te verkoopen.  Zekeren morgen zelfs, kwam er een man, zijn geld eischen; de Eerwaarde Moeder Thérèse vroeg uitstel, zeggende ; dat het haar onmogelijk was te voldoen, aangezien zij niets had; de man wilde niet van uitstel hooren, maar zeide dan ten laatste, dat hij het tot 2 uren zou wachten, dadelijk nu, maande Moeder Thérèse de Zusters tot bidden en de goede God, beloonde het kinderlijk vertrouwen, want opeens komt de vader van twee leerlingen, geheel onverwacht de kinderen bezoeken en betaalde de noodige som. Tot overmaat van ramp viel zekeren nacht de gevel van het huis. Dan de koe deelde in die algemeene ellende, zij kreeg eene tering en nadat alle hulpmiddelen te vergeefs aangewend waren, werd zij voor 24 frs aan eenen jood verkocht. Ten laatste kon men de armoede en den aanhoudende tegenspoed niet meer aanzien, de Zusters deden eene novene, de Eerwaarde Moeder schreef naar Tilburg, en, er werd ten derde male besloten door het Hoofdbestuur der Congregatie , de Zusters naar elders te verplaatsen. Deze tijding aan de meisjes der zondagsschool medegedeeld, was in één ogenblik door het dorp verspreid, een ieder was bedroefd en ten neder geslagen als men vernam dat  overgroote armoede, de oorzaak van het vertrek der Zusters was. De goedhartige gemeentenaren kwamen dan toegesneld met hespen, brood, aardappelen, koren, tarwe, boter, hemden enz. enz., en zulk in zoo grooten overvloed, dat men niet wist waar alles bergen. De Eerwaarde Heer Pastoor deed ook alle pogingen om ten minste eenige der Zusters voor de school te behouden; ZEH was van meening het huis naast de pastorie en aan de kerk behoorende, tot school in te richten, doch het behaagde de Alwijze Voorzienigheid dit plan niet te laten volvoeren.

Vier maanden lang , bleef men in het onzekere, zoodat in Augustus de Eerwaarde Heeren Pastoor Moors en Kapelaan Lende te zamen naar Tilburg reisden. Ongelukkiglijk troffen zij de Eerwaarde Overste niet te huis en daar er dus geen beslissend antwoord te verwachten was, begaven zij zich onmiddellijk naar Monseigneur Zwijsen. ZEH , na alles wel overwogen te hebben, gaf de toestemming van met het pensionaat voort te gaan, en vol vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid te zien hoe alles zou afloopen. Intusschen stemde de goede God, de harten tot liefdadigheid en het bestaan der Zusters verbeterde allengskens."

 

     2. WO I.

In de Tijd, een godsdienstig-staatkundig dagblad, van zaterdag 5 september 1914 vonden we een schrijven van de Moeder Overste van Val-Meer ( Zuster Clemence ) aan de Algemene Moeder Overste van Tilburg.

"Zeer beminde eerwaarde Overste. U eerw. zult waarschijnlijk onzen brief van den 12den dezer niet ontvangen hebben, daar wij denzelven aan de post alhier toevertrouwd hadden; de kaart, waardoor wij U eerw. vroegen of de professie plaats zou hebben, zal ook wel niet terecht gekomen zijn. Hier ligt alles stil, de brievengaarders laten zich niet meer zien, omdat de wegen zoo onveilig zijn, duizenden, duizenden en nogmaals duizend Duitschers doorkruisen aanhoudend het dorp, nemen de mannen mee, stelen paarden, vee, hoenders, veldvruchten, tarwe, haver, kortom zij maken zich van alles meester. Tot nu toe zijn wij er nog al goed afgekomen.  Den 15en en den 16en hebben we honderden soldaten moeten inkwartieren en ook spijzigen. De buitenscholen, de Vincentiuszaal, logeer- en ziekenkamers, de gang, alles was bezet; de kolonel, de veldintendant, de officieren, onderofficieren waren wij ook genoodzaakt te logeeren;  zoodoende waren de soldaten hier zeer stil want de kolonel had hun de les opgelezen en gezegd, dat zij dat katholieke heiligdom moesten respecteeren."

Het_Klooster_Tuin_1.jpg

Zuidkant klooster met tuin (Postkaart J.Leben)

"De twee spreekkamers waren tot bureau ingericht; druk werden beide kantoren bezocht, den ganschen nacht door werd gepend en de bal was geen oogenblik stil, noch dag, noch nacht; rond het huis stond een wacht gewapende soldaten en de zusterportiester was van hare functie ontslagen, maar toch hielden wij in de verte het oog op den ingang van het gesticht; ook ’s nachts zijn verscheidene zusters moeten blijven, want aanhoudend werden de nog doodvermoeide en slapende troepen gewekt en vervangen door anderen, die eerst een tas koffie en boterhammen verzochten, want zij hadden soms van daags te voren niets meer over de lippen gehad. Och, beminde, eerwaarde Overste, in welken erbarmelijken toestand kwamen die ongelukkige voetgangers hier aan; uitgeput van vermoeienis lieten zij zich op den grond vallen, en wierpen hunne zware laarzen uit, de Zusters smeekende hunne verwonde, gekwetste voeten te willen verzorgen.

Dus 15 en 16 dezer was ons klooster in een echte kazerne herschapen, ’s nachts om 3 uur trok een gedeelte weg en de Hoogheid om 7 uur. Deze waren uiterst voldaan over de vriendelijke en gulle gastvrijheid, die zij hier genoten hadden. Wij dachten, dat wij er nu voor goed af waren, maar zondag ll. kwam weer een ander kolonel en noodig gevolg hier zijn intrek nemen; alles, zoals de eerste maal, moest tot hunne beschikking zijn, de soldaten stroomden naar de buitenschool als een troep verwezenen, zij waren uitgehongerd en begonnen maar met zich te wasschen en de voeten moesten eveneens verzorgd worden.  Wij hebben dan maar zoveel mogelijk hulp geboden en gegeven, zoolang er iets in huis was; maar daar wij volstrekt niet eene bestelling van koffie, rijst, meel enz. ontvangen hebben, zitten wij er erg genoeg mee in. Als er nu het een of ander ergens in den omtrek moet gehaald worden, dan moet een Zuster meegaan, anders loopen wij nog gevaar, dat zij den knecht meepakken en wat in de kar is in bezit nemen; dus als er naar het veld moet gegaan worden of naar Maastricht, dan moeten één of twee Zusters meegaan; nu is Zuster Gildeberta weer met den knecht naar Henck, om meel te halen, alles is peperduur en als men nog maar alles krijgen kan; voor het veilig doorkomen is geen zorg: wij hebben een getuigschrift van een kolonel gekregen, dat de Duitsche troepen ons niet mogen hinderen. Het schoonste van al is nog, dat de slagers niet meer durven slachten, alles wordt hun afgenomen; verleden vrijdag of zaterdag ontvingen wij geen vleesch; twee Zusters hebben toen naar Bassenge moeten gaan en kregen juist 1 kilo worst; meer, of ander vleesch was er niet.  Gelukkig maar, dat wij te Maastricht spek en saucissen kunnen krijgen, ander vleesch mag volstrekt niet door, wij zullen toch een aanvraag doen.  Van de week hebben wij een klein varkentje geslacht, nu hebben wij voorraad voor enkele dagen; wij vertrouwen maar op den Heer!

Sedert eenige dagen is het nu hier vrij rustig, maar te Tongeren ziet het er akelig uit; gansche straten vol personen zijn dezen nacht moeten vluchten, allen moesten de armen in de hoogte steken en zoo de stad verlaten, verscheidene huizen zijn tot op den grond toe afgebrand, in andere hebben zij alles kort en klein geslagen, en naar verkiezen medegenomen, zelfs hebben de arme Clarissen van nacht onder den blooten hemel gelogeerd.

De Overste van het Duitsche leger heeft ons verboden de vluchtelingen op te nemen, ook ontbreken ons de levensmiddelen, om ze te onderhouden. Drie zieken hebben wij verpleegd, maar toen het leger vertrok, heeft de troep ze medegenomen; wij vragen ons af, waar het noodige te halen, indien er soms andere soldaten kwamen, wijl hier niets te krijgen is.

Ook naar Tongeren behoeven ij niet te gaan, daar liggen ook nog te veel soldaten.  Zooals men zegt, zijn te Tongeren wel 150 Duitsche Religieuzen aangekomen, om de zieken te verplegen, zij hebben de grootste en schoonste huizen voor gasthuizen ingericht, dus zullen ze het hier wel niet meer komen zoeken, wij hebben echter zaal en bedden klaar, als de een of andere zich komt aanbieden.

Wat een ellende, Zeer beminde Eerwaarde Overste, wij bidden vurig voor Holland, opdat men daar van die ramp bevrijd blijve, ook danken wij reeds den goeden God, dat Hij tot dusverre ons nog gespaard heeft; immers wij hebben de echte oorlog nog niet voor oogen en huiveren reeds bij wat wij zien en hooren; maar tevens hebben wij een les, om toch over niets te klagen.  Een stokoude kostjuffrouw zeide dezer dagen: Och ja, toen ik jong was en al eens bij mijn ouders over het een en ander klaagde, zeide mijn moeder altijd: Och kind, klaag toch niet, en wees tevreden, want gij hebt nog geen oorlog beleeft.  Wij hopen dan ons voordeel er mee te doen en trachten de voorkomende moeilijkheden geduldig te dragen.

Zeerbeminde eerwaarde Overste, hoe het met de retraite zal afloopen weten wij nog niet; de eerw. Pater van St. Truiden is voor den 6den sept. besproken, maar wij vreezen, dat Z. eerw. Niet tot hier zal kunnen komen, wegens tram en treinen, alsdan zullen wij het boek moeten gebruiken.

“ A la guerre comme à la guerre “ moeten wij al dikwijls zeggen, maar anders gaat het Gode zij dank, toch goed; de Zusters weten zich flink op te offeren en zijn met alles tevreden.

Ziehier dan, zeerbeminde eerwaarde Overste een courantje van Fall-Mheer, die mededeeling doet ons goed en als wij eenige regeltjes van U eerw. Mochten bekomen, zoude het ons, o zoo aangenaam wezen."

 

     3. Terug naar de kronieken anno 1918.

"Wat werd er overal gebeden om vrede , België stond op het punt geheel  verwoest te worden ; de Sint Joseph maand naderde , doch  ging  insgelijks    voorbij, door die nood echter , is de godsvrucht tot den  H. Voedstervader merkelijk onder de geloovigen  toegenomen. Nu hoopte men op eenige  uitkomst in de maand Mei ; "er op of er onder", hoorde  men  de menschen dikwijls wanhopig zeggen, doch als de Moeder Gods het niet doet, moet het H. Hart het doen, zoo was het toch in werkelijkheid ook ,  menschelijker  wijze   gesproken, niet langer om te verdragen ; aanhoudend kwamen de vijandelijke  soldaten de huizen der menschen, het onderste boven zetten om alles na te zoeken en mee te nemen, en o wee ! indien zij iets vonden wat verborgen was, dan kreeg men 1000 ja 2000 Marken boete, alsof het niets was. Eindelijk gaf God gehoor aan de smeekbeden van het geteisterde België; van alle kanten  stegen glorie en vreugdekreten op ; reeds dankte men het H. Hart, al wist men nog niet, wat de uitslag was, doch 's menschen hoop werd ditmaal niet teleurgesteld . België overwon in korten tijd , na vier en een half jaar worstelen               met het wreedaardig Duitschland ; wat voelde men zich verlicht. Doch alles    was nog niet gedaan , de Pruisen moesten  België  allerspoedigst  verlaten;  en    die  spoed  gaf  gelegenheid  tot  aardige  tafereelen. Den ganschen dag nu  stormde het hier voorbij met wagens , kanonnen, stoomfietsen en groote regimenten voetgangers en paardenvolk ; opeens raakte er verstopping in den  doortocht en nu moest men soldaten en paarden logeeren, zoodra ze 's morgens weg waren, begonnen ze wederom voorbij te     trekken tot 's  namiddags en dan kon men zich weer gereed houden anderen te ontvangen ; iederen nacht moesten er twee Zusters opblijven, in de spreekkamers stonden  bedden voor officieren en het groote pand lag vol stroo, juist als in een beestenstal , daarop sliepen de soldaten ; doch indien het daar nog maar bij gebleven was ! men wilde nog meer plaatsen  hebben en daar  men den ingang  tot het Pensionaat zorgvuldig gesloten hield, en de sleutels verborgen had, zochten ze zoover tot ze eindelijk in den refter der Zusters terecht kwamen, nu de tafels en banken er uit en stroo op den planken vloer , in een oogenblik was den refter in een groot varkenshok herschapen en wat eene lucht kwam daar uit ! het gansche huis, van onder tot boven, was als verpest. Nog verder ging de veeleisching der duitsche officieren, zelfs de Kapel , werd in een  beestenstal veranderd; afraden en smeeken om daar toch van af te zien, niets  kon helpen, men maakte zich maar moede voor niets, als die heethoofden iets voor hadden, moest het gebeuren, en door ondervinding wist men dat het zeer gevaarlijk was er zich tegen te verzetten. Het is niet om te zeggen welk een  uitzicht het Huis Gods had, en verbeeldt U, dat daar 's morgens de H. Mis werd opgedragen, 't is jammer dat men daar geene photographie van genomen heeft, want het was wel de moeite waard geweest. Terwijl onze oude Heer Pastoor, de H. Mis op droeg , lagen tot op het Priesterkoor, de soldaten te slapen of alleenlijk te rusten ; het moet tot hunne eer gezegd worden , dat ze zich gedurende dien ti jd , zeer stil hielden, een soldaat zelfs , zat in het koor der  Zusters, en toen de H. Mis ten einde liep , begon hij zijn toilette te maken en zijn boeltje bijeen te rollen.

Wat hebben wij ons al dien tijd moeten behelpen, het ontbijt namen wij op het kantoor van Moeder , elkander aflossende als er eene plaats aan tafel open was, 's middags en 's avonds gingen wij  naar  den  refter  der  kinderen, zoo haast dezen gereed waren .

Zoo  gauw de Duitschers weg waren,  gingen wij aan het  schoonmaken, want ons huis geleek niet meer op een klooster . De deuren van het pand waren gansch wit uitgeslagen door den adem der soldaten .

Toen de vijanden voor goed het land verlaten hadden, volgden weldra de voorposten der Belgen.   Wat was het een geroep toen die eerste helden, het dorp doorkwamen. Zusters en kinderen juichten van plezier, als ze gedurende de wandelingen Belgische soldaten ontmoetten. Weldra mochten wij hen ook logeeren. Eenige officieren kwamen om slaapplaats verzoeken, hetgeen hun natuurlijk van ganscher harte vergund werd. Ons verlangen om Belgische soldaten te zien, werd spoedig geheel vervuld , want gansche afdeelingen trokken door het dorp , om te vertrekken naar Duitschland .

't Was maar goed dat het tegen de vacantie ging , want aanhoudend, kwam men kinderen halen, nu eens voor een familiefeest , gehouden voor een broeder die onverwachts uit het leger was gekomen ; dan weer voor een oom of tante, die langen tijd door de Duitschers was gevangen gehouden. Wat was er eene opwekking onder het volk . Hoe vurig dankten wij den goeden God , die ons gedurende al dien tijd , zoo wonderbaar en zoo Vaderlijk beschermd had en het ons nooit aan het noodige had laten ontbreken."

 

     4. WO II

In september 1939 begon de mobilisatie en in het klooster kreeg men zoals op andere plaatsen ook inkwartiering.

"Deze mobilisatietijd duurde tot 10 Mei ’40 wanneer de noodlottige oorlog uitbrak. Deze werd gevoerd als nooit te voren door luchtbombardement. Bommen vernietigden, mensen, kerken en huizen, ’t was verschrikkelijk! Ook wij kregen daardoor aanmerkelijke schade aan ons gebouw. Een 2e bom viel in den tuin achter ’t beeld van ’t H. Hart. Dit laatste leed geen schade evenmin als St Antonius bij den ingang, wat wel als wonderbaar beschouwd mag worden , wijl rondom alles was vernield. Bijna alle ruiten waren stuk. Op dien noodlottigen morgen, 10 Mei, werden al heel vroeg, verschillende van onze pensionairen gehaald, door weg vluchtende ouders, anderen werden door goed bekenden meegegeven, zoodat we nog een groepje van 18 kinderen overhadden toen de eerste bom, vlak voor ons huis viel, waardoor den ingang en de trappen, alsmede het bovenste gedeelte van het voorhuis heel erg werden beschadigd zoo dat het onherstelbaar is en wacht op vernieuwing tot na den oorlog. Bij die eerste bomontploffing had er een groot ongeluk plaats, in de straat, vlak voor ons huis, Math. Kerkhof, neef van Monseigneur, werd getroffen. Men kwam aanstonds een Zuster en een Priester roepen, de jongen was schrikkelijk gewond, doch bij kennis, de Pater van Bitsingen gaf hem de H. Olie en Zr Adulpha bleef, niettegenstaande de voortdurende bombardementen geknield bij den stervende totdat hij de geest gaf, tot zeer groote troost van de naderhand terugkeerende ouders en familie. Zonder dat er in het Klooster bijna iemand iets van wist, had die Zuster een groote heldendaad te boeken in den Hemel. Al onze huisgenooten, Zusters, kostdames en kinderen, bleven wonderlijk gespaard en werden zichtbaar door God beschermd! Ons gansche huisgezin, ruim 50 personen, waarbij nog menschen van het dorp, sliepen allen te samen 12 nachten in de kelders, met tusschenpoozen rustend en dan wederom hard en vurig bidden bij dreigende gevaren, daar het fort van Pontice 3 weken in alle richtingen bleef schieten. Drie maal heeft men den Lieven Heer bij ons in de kelder gebracht, vanaf het eerste oogenblik dat de Emmanuel bij ons was, was iedereen gerust en kon ons dan niets overkomen. Oh wat is God toch bijzonder goed voor ons geweest. Was het geen bijzondere beschermende attentie van den Heer, dat allen op dien morgen, te Communie waren geweest en de H. Mis hadden bijgewoond, gelijk alle dagen en om half 8, dien morgen van de 10e Mei, toen alles afgeloopen was, de 1e bom viel, had die bom niet moeten wachten, tot allen buiten gevaar waren en bekwaam om den kelder in te vluchten?

Wat hier ook niet onvermeld mag blijven is, dat op dien vreeselijke dag, ’s middags om 12 uur, een fijn dîner werd opgediend door de keukenzusters, die heldhaftig genoeg waren geweest, om tusschen luchtgevechten en bombardementen door, telkens opnieuw naar keuken waren getrokken om de maaltijd voor het gansche huishouden te bereiden. Mijnheer Pastoor en de Eerwaarde Pater profiteerden er ook nog van en dîneerden bij ons in de kelder.

Rond 10 uur van dienzelfden morgen, kwam er een pachter uit het dorp: Mathieu Huls, een Zuster vragen om zijn zoon (Jef Huls) te komen verbinden, die schrikkelijk door een bom getroffen lag, daar er in den ganschen omtrek geen dokter te vinden was. Twee zusters gingen met hem mee, door het verlaten dorp, waar hen koeien en paarden tegenliepen, die losgebroken en ontvlucht waren, tot aan de kerk, onderweg liepen ze nog langs een doode soldaat van ’t Belschische leger, die doodgebomd was, huisdieren, glas, hout, palen, draden dat was alles wat er op dien dag en de dagen daarop in het dorp te zien was, ook nog een man  (Mandus Collas) die puinen aan ’t ruimen was om een jonge vrouw met haar kindje op te delven, die onder een gebombardeerd huis lagen. Nu moesten de Zusters 2 maal per dag de gewonden zoon van M Huls geen verplegen. Vrijdag en Zaterdag bleven we in den kelder woonen, totdat Zondag morgen, 1e Pinksterdag  (12 mei 1940), M. Pastoor boven aan de keldertrap kwam roepen: “Zusters, komt maar op. We zijn nu allen Duitsch!”

Stilaan kwamen nu de menschen terug naar hun dorpje, met uitzondering van enkele families, die naar Frankrijk waren gevlucht. Toen ’t rustiger werd, kwamen ook de ouders voor en na de overgebleven kinderen halen. Sommige waren tot schreiens bewogen, ziende hoe ons huis er uit zag, maar ook uit dank, daar we allen zoo wonderbaar beschermd waren gebleven.

Intusschen had de Eerwaarde Overste van Juf Mia Hoogeland vernomen in wat erbarmelijken toestand ons huis er uit zag.  Kort daarop ontving Moeder Amata van de Eerwaarde Overste eenen brief met de boodschap dat men het klooster mocht verlaten en naar ’t Moederhuis komen. Doch het huis, met heel zijn inboedel, zoo maar in de steek laten, dat was een onmogelijke zaak. We zouden dus voorlopig maar in de Kluis blijven en iedereen was er tevreden mee.

Al spoedig werden de klassen in ’t externaat heropend. In de buitenschool waren de klassen erg beschadigd en veel ruiten stuk, daarom besloot men de klassen van ’t pensionaat voor eenige tijd in gebruik te nemen."

klooster 1.jpg

Reconstructie kloostercomplex. (tekening J. Nivelle)

     5. De bevrijding

"Den 6 juni 1944 landden de bondgenooten in Calais, nu begon dus het volk te bidden, want de strijd in Frankrijk was allerhevigst vooral in Cherbourg, Parijs en omstreken. In Calais vocht men tot einde september. Er waren bidweeken gehouden ter eere van O. L. Vr. van Banneux, die duurden van Zaterdags tot Vrijdags.  De Parochiekerk en ook onze Kapel werden druk gezocht. Het was indrukwekkend, alle menschen, jong en oud, studenten, meisjes, Zusters en kinderen zongen het Lof mee; vooral het “ Parce Domine “ werd geestdriftig gezongen en O. L. Vrouwke verhoorde haar getrouwe kinderen want de bevrijding van België mag als een mirakel beschouwd worden. Rond de 1e september waren de Amerikanen aan de Belgische grens en den 8e op Moederkes Geboortedag waren ze al hier in ons dorp. Ze trokken België door met een leger, dat iedereen verbaasde, aangezien die huizenhooge tanks en die massa’s vrachtwagens en auto’s over den oceaan waren gekomen. Toen St-Truiden gevallen was liep den roep dat het leger naar Hasselt zou rukken en vandaar naar Tongeren. De menschen waren niet meer te houden, ze waren buiten zich zelf van spanningen en verwachting. ’n Zestig à Zeventig jongens van ’t geheime witte leger werden opgeroepen naar Tongeren, om daar een Vaderlandsch costuum te krijgen en wapens. Men stond verbaasd dat er zoovelen bijhoorden, men had maar het oog gehad op eenigen. Nu werd er een feestcommissie gevormd van mannen en meisjes, die zich beijverden te zorgen voor de versiering van het dorp. Strikjes werden gemaakt en verkocht. Amerikaansche-, Engelsche-, Fransche-, Belgische-, Russissche-, Congoleesche vlaggen, want België werd bevrijd. Het volk was niet meer te herkennen. De Vaderlandsche gemoederen die meer dan vier jaren beklemd en bedolven hadden gezeten, sprongen los en bulderden en dreunden het uit. Wij zijn vrij!... De Pruis moet weg! De uren waren te lang die verliepen eer de troepen naderden. Donderdag trokken de Duitschers door ons dorp weg, over Visé naar de heimatt, ze konden niet hard genoeg rijden en trekken. De laatsten trokken om 1 uur half twee voorbij, de laatsten bleven in het dorp vernachten. Bang voor inkwartiering en roof werden nog veel zaken verstopt, dat volk was nooit te vertrouwen geweest! Vrijdags morgen om 6 uur verlieten de laatsten het dorp en in de namiddag dreunde de lucht van de tanks en Amerikaanse troepen die van Tongeren naar het Albert kanaal gingen. Val-Meer stond op springen, geen enkele auto kwam van Herderen langs hier. De menschen togen in dichte drommen naar Herderen, beladen met bloemen en versierselen, fietsers met massa’s jongens, meisjes en kinderen! Eenigen kregen het gedaan dat een Amerikaansche auto naar Val-Meer kwam, er zaten 3 Amerikanen in, doch de auto was beladen met bloemen en vlaggen. Voorop den auto zat een dame met haar kinderen, achter haar stond een man te dansen van blijdschap. Als het mogelijk was geweest, zou de auto gedragen zijn geweest. Geen mensch was er meer in zijn huis. Een paar minuten te voren had een buurman ons liefdevol ingelicht over den aantocht der Amerikanen, zoodat Moeder en de Zusters in blijde verwachting waren. Dan opeens klapte Moeder in de handen en geestdriftig ijlden de Zusters naar voor allemaal met den driekleur op het kruisbandje en wezenlijk daar kwam de bewuste auto aan met joelende meisjes versierd! Ze hielden voor het Klooster stil. Aanstonds was het rijtuig omringd van volk. Een Amerikaan wilde graag spreken, doch de menschen verstonden hem niet, zoodat Moeder en Zr Helena tot tolk dienden voor het jubelende volk. Hij ontving met dankbare ontroering de gelukwenschen van de Zusters en van de juichende menigte. De menschen waren tot tranen bewogen, bij het zien hoe die groote mannen, kindertjes en oude vrouwkes kusten en omhelsden, zij leken kinderen! Het volk vroeg of ze niet verder het dorp ingingen, hetgeen hun in ’t Engelsch gevraagd werd door de Zusters, zij zegden hun gaarne dat plezier te doen, maar ze mochten maar een kwartiertje verliezen, ze waren zoo maar tusschen de andere wagens uitgeslopen. Nu kende de vreugde van het volk geen grenzen meer. Daverend van gejoel zette de auto zich nu in beweging tot boven in het dorp en kwam na een poosjes weer terug om zich naar Herderen te begeven. Nu was het volk tevreden. Iedereen had Amerikanen gezien en hooren spreken, zij waren er vol van: groote, geleerde mannen, van over de Oceaan die hier in Fall-Mheer met de menschen omgingen als waren ze huns gelijk geweest. Men voelt zich nog ontroerd als men terugdenkt aan dien langen deftigen officier die het armpje van ’n klein meisje als ’t ware opat, omdat hij ook twee kinderen had.

Ze waren vertrokken, maar de roep ging dat Zondag de infanterie in Fall-Mheer kwam. Nieuwe spanning! Aan den ingang van het dorp stond een eereboog met “ Welkom “ in “t Fransch, Engelsch en Vlaamsch. Alle huizen vlagden allerhande vlaggen wapperden. ’t Werd Zondag, vol verwachting klopten aller harten, wij zouden naar hartenlust Amerikanen – bevrijders te zien krijgen! Wij verheugden er ons op, immers wij wisten nu reeds bij ondervinding hoe edel ze waren. Wij zouden de kleine uren maar stil bidden, want anders zou er wel niets van komen, doch onze verlangens werden wat op de proef gesteld. Het werd namiddag eer we het geluk hadden kennis te maken met gewone maar deftige gemanierde, vriendelijke soldaten, die alhoe wel doodmoe, want ze hadden vijf uren geloopen; zich voort moeten slepen en toch voor een ieder een groet en een lach over hadden. Zij trokken van na de Vespers tot aan het Lof van half vijf. Alle Zusters stonden buiten en zo vertelde men ons later, ’t was waarlijk mooi, dat aantal Zusters op de trappen, allen hetzelfde gekleed en met het strikje allemaal op dezelfde plaats. Onderaan stonden Zusters die met volle handen peren uitdeelden aan de voorbij trekkende soldaten, oh, wat waren die jongens lief en dankbaar wat waren ze blij Zusters te zien! Hoeveel hebben wij er gezien, met den Rozenkrans om den hals! Zelfs met zilveren kruisjes om, gelijk hier de meisjes . Wat was dat groote volk heel anders, als men gedacht had. Van tijd tot tijd werd er een paar minuten stilstand gehouden.  Dan liepen wij en heel de straat met stoelen en banken, om ze even te laten rusten, allen kregen en gaven de hand. De paar engelsche woorden die we kenden, werden voortdurende geestdriftig herhaald. Oh! Zoo zegden wij, wat zijn de menschen gelukkig te noemen, die de Engelsche taal kennen!! Als de mannen verder moesten of stil moesten houden werd er niet geroepen met een krijschende stem gelijk de Duitschers, neen, kalm en bedaard keerde er één zich om, draaide even met zijn arm en van afstand tot afstand hoorden wij even één woordje, zacht uitgesproken, en allen stonden stil. Als weer anderen stilhielden werden stoelen en banken weer bijgehaald en verdragen. De soldaten hadden er plezier in en toonden op allerlei wijze hun dankbaarheid. Weldra werden ze met Zusters en menschen vertrouwd, en lieten het portret zien van vrouw en kinderen, nichtjes, ja zelfs de hond! Het waren toch zo eenvoudige jongens, ’t was alsof ze van de onzen waren.

10 sept. Den heelen dag hebben de Amerikanen getrokken-autos-tanks-voetvolk! Een soldaat zwaaide in ’t voorbijgaan met zijn rozenkrans, ’n ander kwam aan ’t Klooster een rozenkrans vragen, weer een ander kwam het Belgische vlaggetje vragen dat Zr Philia op haar voile had steken. Een van de voorbijtrekkenden sloeg een groot kruis, toen hij Moeder en de Zusters zag, ten teken dat hij catholiek was enz. Tegen den avond hoog bezoek van den Generalen Staf, waarvan er een mooi fransch sprak, een ander kwam van Willimantic. Zij kwamen bij ons plaats zoeken, doch er waren in de scholen te veel ramen, zij zouden te gemakkelijk opgemerkt worden. 6 soldaten gingen naar ons grotje, achter in de wei, zetten hun helm af en baden godvruchtig tot O.L.Vrouwke. 11 Sept. Na ’t Lof van half acht kwamen er 5 Amerikanen vragen om nog even te mogen bidden, maakten een mooi kruis en knielden zeer eerbiedig. Na ’t souper gingen eenige Zusters wat fruit rapen in de wei, ze zagen de kanonier naast zijn kanon staan, de rozenkrans biddende, hij kwam aanstonds naar de Zusters en presenteerde chocola. 12 Sept. Op ’t oogenblik dat wij na de H. Mis in de refter wilden komen, kraakten de kanonnen op geweldige wijze, van alle kanten tegelijk; wij renden weer naar de kelder. Na ’t grof geschut gingen we ontbijten, daaronder kwamen 2 soldaten koffie vragen, ze hadden ook graag ’n voetbad, doch wilden het eerst uit bescheidenheid niet vragen. Daarna sliepen ze in de zon tot ’s middags, de arme jongens, ze waren zoo moe! Toen ze flink en dankbaar gedineerd hadden, bleven ze bij ons, lieten portretjes zien en waren blij in ’t Klooster te mogen blijven, en dat voor soldaten! ’s Avonds na ’t Lof, dat ze eerbiedig bijwoonden, gingen ze biechten bij Mr Kapelaan Peeters. Toen waren ze in den Hemel, van geluk. Ze kregen ieder een medaille van den Priester, en waren er blij mee als kinderen. De Amerikaanse soldaten zijn voorbeeldig in hun godsvrucht, die hier lagen, waren bijna allen katholiek. Rond den avond bracht men ons een ketel soep, ’t was kipsoep, vermengd met macaroni, maar zoo fijn, dat er een dooie mee uit ’t graf zou komen. ’t Was voor de Zusters zegden ze, de soep was zoo dik, dat men er wel pastei van had kunnen maken; de soldaat zei: er moet maar wat water bij. Vandaag 13e zijn er veel vertrokken, maar onze bekende vrienden nog niet, ’t is half 7 en ze zijn nog met 3 gezellig in de kamer, 2 anderen zijn zich komen scheren. Wat zijn ze toch beleefd en netjes. Iedereen in ’t dorp spreekt over de kalmte, de beleefdheid en de netheid der soldaten. Ze zijn in tegenstelling van de Duitschers bang, het de menschen op een of andre manier lastig te maken.

Eind Januari 1945 kwamen Amerikaansche soldaten in het dorp. Onze klassen in de buitenschool werden ook ingenomen en achter in de kleine bewaarschool werd hun keuken opgeslagen. Na enkele dagen moesten ze vertrekken en een groote voorraad levensmiddelen werd voor ’t Klooster achtergelaten: bussen ingemaakt vleesch, zalm, abrikozen, cacao, suiker, enz, enz. ’s Anderdaags kwamen er weer anderen, deze bleven slechts één dag, alweer brachten zij ons bussen met vleesch, twee dikke worsten, twee groote mikken, enz."

 

     6. Het eeuwfeest en het einde

Het klooster was in mei 1940 erg beschadigd geworden en wegens geldgebrek waren de puinen blijven liggen.

"In 1948 zagen we ons genoodzaakt aan de wederopbouw te beginnen, want het regende overal door en 's winters moest men de sneeuw met de bezem 't huis uitvegen. Einde Maart stuurden wij de volgende circulaire's rond : Geachte Weldoeners. Daar ons klooster sinds 10 Mei 1940 geteisterd is en dagelijks meer afbrokkelt, zien wij ons genoodzaakt met de wederopbouw te beginnen. Het geteisterde gedeelte willen wij heropbouwen tot een klein ziekenhuis. Alleen op eigen krachten, is 't ons onmogelijk de kosten, van heropbouw en bijbouw voor de zieken, te dragen. Wij steunen op liefdadige hulp ter liefde van de Barmhartige Harten van Jezus en Maria. De 25 zusters van het klooster van Val-Meer zullen iedere dag dankbaar bidden voor de weldoeners.

De nieuwe bouw die vooral voor de opvang van de zieken zou gebruikt worden werd juist voor Pasen 1949 ingehuldigd. Het pensionaat, dat toch altijd een belangrijke bron van inkomsten was geweest, werd in 1953 opgeheven. Op zondag 9 september 1956 werd het eeuwfeest gevierd. Reeds in november 1955 hadden de feestelijkheden moeten plaats hebben doch wegens de afwezigheid van Moeder Jacomina, in de wereld A. Verspeek, die toen in verband met het veelbesproken geval Anneke Beekman voortvluchtig was, werd deze eeuwfeestviering, die thans dubbele vreugde meebrengt, begrijpelijkerwijze uitgesteld."

Drie jaar na de eeuwfeesten lezen we in de kronieken: 
"In Sept. 1959 was er sprake dat ons klooster zou opgeheven worden. Kort daarna kwam 't droevig bericht dat Moeder Jacomina 't haar zo dierbaar klooster van Val-Meer zou moeten verlaten om een welverdiende rust te gaan genieten in het Instituut van Maaseik. Kort na Moeders vertrek vernamen wij van uit 't Moederhuis, dat wij Moeder, bestemd voor Val-Meer in Maastricht moesten afhalen. Tot ons aller vreugd was 't de ons zo goed bekende Moeder Gudula van Tessenderlo aan wie de taak werd opgelegd ons kloosterke nog voor korten tijd te besturen.

Hoogst waarschijnlijk zal 't nog enkele maanden duren vooraleer alle zusters vertrokken zijn."

Al van voor 1920 kwam er een einde aan de groei van het aantal roepingen. Daarbij kwam dat in bestaande scholen en ziekenhuizen steeds meer personeel nodig was. Onderwijs en ziekenzorg werden steeds beter, maar daardoor ook arbeidsintensiever. Van 1855 tot 1920 hebben de Zusters steeds alleen ingestaan voor de opleiding van de Val-Meerse meisjes, vanaf 1920 werden ook lekenonderwijzeressen ingezet. Na meer dan een eeuw offervaardigheid verlieten de Zusters van Liefde Val-Meer. Hun verdiensten vinden we ook terug in “De Sint-Severinuskapel te Val-Meer” van J. Jackers en M. Lenaerts met een hoofdstuk gewijd aan het klooster als asiel en in het artikel “Het onderwijs in Val-Meer “.

 

Bronnen:

  • Kronieken van de Zusters van Liefde.

  • Het Belang van Limburg.

  • Na de drie begijnen ging het verder ( Jan Brouwers )

  • De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad.

Zuster Jacomina (A.Verspeek). Ze verbleef lange tijd in het klooster, sinds 1908.(Foto J.Jackers)

bottom of page