Een gemeenteproject te Val-Meer
Jos Leben
Tijdens de zitting van de gemeenteraad, op 28 mei1828, stond er slechts één punt op de agenda: de bouw van een schoollokaal, kapelaans- en onderwijzerswoning en een vergaderzaal voor de raadsleden. Meerdere voorbereidingen waren toen al afgerond, wat weergeeft dat het project vroeger was opgestart. Met de kerkfabriek had men een regeling kunnen treffen dat zij een stuk grond gratis zouden afstaan, er kwam dan ook een woning voor de kapelaan. Een plan van het gebouw of gebouwen bestond reeds en een bouwmeester van Maastricht had een begroting en beschrijving opgemaakt, die op de vergadering besproken zou worden. De bouwmeester had ook een lijst gemaakt van de werken die de inwoners zelfs zouden kunnen uitvoeren, dit om de kosten te drukken.
Het totale kostenplaatje bedroeg 2501,60 gulden. De handarbeid van de inwoners, die gratis was, werd op 230 gulden geschat en zodoende bleef er 2271.60 gulden over. Dit was ver boven de inhoud van de gemeentekas die slechts 700 gulden bedroeg. Om hun project te bekostigen zouden de raadsleden een aanvraag voor subsidie bij Zijne Majesteit indienen. Een afschrift zou naar de commissaris van het district van Maastricht gezonden worden met een verzoek om Zijne Majesteit snel te willen ondersteunen.
In een schrijven van 2 september 1828 deelde de commissaris hun mede dat de gouverneur van de provincie zijn bedenkingen had in verband met de subsidie, aangevraagd bij Zijne Majesteit, en droeg hen op zich te richten, bij gebrek aan middelen, tot het bouwen van een schoollokaal en onderwijzerswoning. Dit was een streep door hun ambitie en daarbij kwam nog dat indien er geen woning voor de kapelaan kwam het kerkfabriek de toezegging voor de grond zou intrekken, andere wegen moesten bewandeld worden. Op dat ogenblik was die kapelaanswoning niet hun eerste prioriteit daar sinds 1819 Petrus Nicolas Vandenbosch, geboren te Val-Meer op 2 maart 1794 als zoon van Nicolas en Marie Jeanne Vivario, kapelaan in Val-Meer was en bij zijn ouders in de Rechtstraat woonde.
De heer Weustenraad , inwoner van Maastricht, verhuurde een woning in Val voor de toenmalige onderwijzer. In een verklaring van 13 december 1828 deelde hij de burgemeester mede dat hij bereid was deze woning met tuin en weide aan de gemeente te verkopen voor 750 gulden. Nikolaas Raedts en Hubert Smeets, twee beëdigde en benoemde schatters, schatten de waarde op 840 gulden, 90 gulden boven de vraagprijs.
Ligging school en onderwijzerswoning volgens de boorwegatlas 1842.
Door de aantrekkelijkheid van dit aanbod besloot de raad het volgende. Een verzoekschrift zou ingediend worden bij de heren gedeputeerde staten van de provincie om de toestemming te vragen over te gaan tot de aankoop van de beschreven goederen van de heer Weustenraad voor de som van 750 gulden. Na het bekomen van de autorisatie zou de raad, met overleg van de heer district schoolopziener, een plan en begroting uitwerken om te voorzien in een schoollokaal en onderwijzerswoning. De gemeente zou zo veel mogelijk met eigen middelen betalen en voor het tekort zou men terug een subsidie aanvragen bij Zijne Majesteit. Een afschrift zou weer naar de commissaris in Maastricht gestuurd worden met het verzoek hun aanvraag met een voordelig advies bij de hogere instanties te willen ondersteunen. Deze beslissing werd genomen op 25 maart 1829 door burgemeester Paul Castermans en de raadsleden Lambert Claes, Mathijs Haekens, Marcus Jans, Eustache Meertens, Renier Palmans en Nicolas Vandenbosch.
De goedkeuring kwam er en een "de commodo et incommodo" werd aangevraagd bij notaris Libens, die daar toe bevoegd was. Het proces-verbaal van de notaris werd opgemaakt op 11 juni en op 22 juni 1829 werd het besproken door het gemeentebestuur. Twee inwoners, Joseph Dumont en Petrus Nelissen, hadden bezwaren aangetekend. Het gemeenteverslag vermeldt: De ( opmerkingen ) van de eerste reklamant (J.Dumont) bevat geene bezwaren tegen de bedoelde aankoop en heeft hij alleen daarbij zijne eigene intresten behartige. Het gemeentebestuur kent deze persoon te goed om op eenige bijdragten van zijne zijde te hebben gerekend en zijn reklame is niets anders dan een gevolg van zijne tegenstrijdige geest en om hem het plaizier te verschaffen van ten minste iets gezegd te hebben. Die van de tweede is even ongegrond, het is waar dan eene fundatie ten behoeve van de kapellanie bestaat, opgericht door de Hoog wel Geboren Jonkvrouwe Helena Barbara Elisabeth Louisa Baronesse de Méan en waarbij aan den kapellaan een last wordt opgelegd om school te houden. Deze staat van zaken bestaat niet meer en volgens de tegenwoordige grondbeginselen kan de geestelijkheid niet tevens meer de bediening van schoolonderwijzer waarnemen. Verder werd er gezegd dat deze fundatie nog voor andere lasten diende en dat deze goederen en renten geen andere bestemming kon worden gegeven zodoende er geen huis kon worden opgebouwd en niet verkocht kon worden om hun project te ondersteunen. Volgens het verslag waren P.Nellisen en J.Dumont dwarsdrijvers die de administratie tegenwerkten. Daar het voordeel van de aankoop bewezen was en er slechts twee onwillige personen op de totale bevolking enige bezwaren hadden, besliste het gemeentebestuur dat de opmerkingen niet aannemelijk waren en tot de aankoop van de goederen kon worden overgegaan.
Een nieuwe begroting werd opgesteld en de kosten zouden voor het nieuw project 1810,14 gulden bedragen. Het verslag van 4 juli 1829 vermeldt het volgende:
In overweging genomen hebbende dat de gemeente door den aankoop van voorschreven huis alle deszelfs middelen geheel en al zijn uitgeput, dat zij geene eigendommen bezit en nog met veele schulden is bezwaard dus tot het doen van meerdere geldelijke bijdragten voor het oogenblik geheel en al buiten staat, verder dat de inwoners door menigvuldige rampen van vroegere oorlogen en sterfte van vee waar mede zij meerdere achtereenvolgende jaren zijn overvallen geweest, zodanig zijn ten achteren geraake dat ook zij buiten staat zijn in de voorgeschreven kosten bij te dragen. Overwegende dat het nogtans van het hoogste belang is dat een behoorlijk schoollokaal met onderwijzerswoning binnen de gemeente worde daar gesteld. Heeft besloten als volgt: Bij deze op grond van het Koninklijk Besluit van 29 augustus 1826 bij het amortisatie Syndikaat de te kort komende somme ter voltrekking der werken maar de aanbesteding derzelve tegen de jaarlijkschen intrest van vijf ten honderd leen te vragen. Het gemeentebestuur verhopende de verzochte subsidie van ten minste vijfhonderd gulden te zullen bekomen.
Het was de bedoeling om de geleende som op een termijn van 10 jaar terug te betalen. Buiten de intrest zou dan 1/10 van deze som jaarlijks worden afgelost. Indien de financiën het toelieten kon het gemeentebestuur deze aflossing versnellen. Het volgende werd ook nog beslist: Ten einde in de voldoening der jaarlijksche af te lossen som en betaling der intresten te voorzien zal de personele omslag met een evenredige behoevende som worden verhoogd te beginnen met het jaar 1830. Men hoopte dat de goedkeuring voor deze 500 gulden spoedig in orde zou komen ten einde nog in de loop van dit jaar de geprojecteerde bouw kan worden voltrekken.
De jongens en meesters, P. Bouveroux (rechts) en H. Ramakers, voor het schooltje (foto 1904).
Het schoollokaal en de onderwijzerswoning kwamen er, een bevestiging vinden we terug in het kadaster van 1842. De woning kreeg klasse 8 die de volgende beschrijving kreeg: In de 8ste klasse bevinden zich huisjes van arbeiders en daglooners, in hout en leem gebouwd en met stroo gedekt, bevattende slechts twee plaetsen.
De kapelaanswoning verdween in de koelkast tot 1835. Petrus Nicolas Vandenbosch werd tot pastoor benoemd te Vucht en het gemeentebestuur zat met een probleem. De gemeente was niet in staat om de nieuwe kapelaan, Eerwaarde Heer Vinkenbosch, een woning aan te bieden. De man was niet kieskeurig en was al tevreden met twee kamertjes. Maar de gemeente had niks voorzien en de pastorij was ook te klein om de pastoor en de kapelaan er te huisvesten. Indien de gemeente geen woning voor hem kon vinden was hij genoodzaakt om de gemeente te verlaten, dat verklaarde hij. De schrik bij het gemeentebestuur zat er ook in dat in zo'n uitgestrekte gemeente de inwoners van de kerkelijke diensten en het plegen van de godsdienst beroofd zouden worden en er geen andere zou vergund worden indien deze kapelaan vertrok. De inwoners zouden het hun ten laste kunnen leggen. Daar het schoollokaal 140 leerlingen kon onderbrengen en dat er hoogstens 90 leerlingen aanwezig waren stelde men voor om een verbouwing te doen en er twee kamertjes te voorzien voor de kapelaan. Een aanvraag voor de goedkeuring zou worden ingediend. E. Heer Vinkenbosch verliet echter Val-Meer en de vrees van het gemeentebestuur was niet ongegrond geweest, er kwam geen andere kapelaan. Val-Meer moest wachten tot 1882 om een nieuwe te mogen verwelkomen of dit iets met de woning te maken heeft gehad laten we in het midden.
Bronnen:
- Historische schets van Val-Meer van J.Jackers
- Gemeente Val-Meer ( Rijksarchief Hasselt )
- Met dank aan T.Dassy