Heemkring Falla-Meirs
Het streekmuseum van Eben-Emael productieproces van een strohoed
Herman Comhair
Op 21/03/2010 om 14 uur zijn we het streekmuseum van de heer en mevrouw Close in Eben-Emael gaan bezoeken.
Dit museum is opbouwd uit verschillende gedeeltes, waaronder: een midden 19de eeuwse huiskamer, een klaslokaal uit het interbellum, een schoenmakerij en een slotenmakerij uit dezelfde periode.
Hierbuiten is er ook nog een winkel uit de jaren 1960 en een strohoedenmakerij eind 19de eeuw/begin 20ste eeuw. De hoofdreden van ons bezoek was de strohoedenmakerij.
Het productieproces voor het maken van en strohoed begint feitelijk al met het zaaien van spelt,
Spelt is een oude graansoort die verwant is aan tarwe.
Spelt heeft een aantal specifieke kenmerken. Spelt groeit op een steenachtige bodem. De speltkorrel is omhuld door een dik en stevig kaf. Juist om die reden is de opbrengst van een speltveld ook minder groot dan bijvoorbeeld een tarweveld , want bij de oogst heeft een speltkorrel meer afval aan kaf dan een tarwekorrel.
Omdat het stro van spelt minder breekbaar is dan het stro van andere granen wordt het gebruikt om strohoeden te maken.
Van de are wordt maar een klein deeltje gebruikt, het gedeelte vanaf het uiteinde beneden tot aan de 3de knop. Dan worden de verschillende stukjes stro samengevoegd tot een bundeltje.
De bundeltjes worden vervolgens in de lade van een speciaal voor het bleken van stro gemaakt kastje gelegd. Onder in dat kastje is een plaats voorzien om een kommetje met zwavel te plaatsen. Wanneer men water op zwavel giet ontstaat er een gas, dat doordringt in het stro dat hiervan bleek wordt.
Het gebleekt stro wordt nu door een kokertje met mesjes geduwd om gesplitst te worden in verschillende reepjes. Het aantal mesjes varieert van 4 tot soms meer dan 14.
In het begin van de strohoedenmakerij in onze streek gebruikte men voor het soepel maken van deze kleine reepjes stro een varkensknook. Door met het uiteinde van de knook over de reepjes te wrijven werden deze soepel. In de knook werden inkepingen gemaakt om de breedte van het gevlochten lint te controleren.
Later werd een toestel zoals op de 2de foto gebruikt om het stro soepel te maken.
Dan kon het vlechten beginnen.
Het vlechten gebeurde in de woonkamer en werd door alle vrouwen van het gezin gedaan,ook de heel jonge meisjes deden mee. Vlechten deed men 's avonds als de gewone dagtaak erop zat.
De kleine stukjes stro werden tot een lint gevlochten, het lint werd op een standaard haspel gewonden die tevens ook als meetgerief diende. Op zo een haspel kon 56 m lint. De strohoedenmaker kocht deze haspels op en maakte er hoeden van door de linten zijdelings aan elkaar te naaien. Voor een hoed te maken had de hoedemaker ongeveer 10 meter lint nodig.
In het atelier werkten verschillende hoedenmakers. Ze naaiden met een soort naaimachine het gevlochten lint aan elkaar. Er waren mallen en modellen in verschillende maten tot hun beschikking en ze konden kiezen uit verschillende soorten lint.
Ook strijkijzers behoorden tot de vaste attributen van het atelier.
Foto's: Flor Huls