Heemkring Falla-Meirs
Kluizenaar Alexander uit Val-Meer: een bezige bij
Jozef Jackers
Niettegenstaande de alsmaar toenemende marginalisering van geloof en godsdienst spreekt het kluizenaarsleven van een voormalige dorpsgenoot nog tot de verbeelding. Een ascetisch bestaan van vrome boetedoening is zeker geen modem leefpatroon. Wij waren brandend nieuwsgierig naar zijn levenspad. Zoals u verder kunt lezen was onze speurtocht niet alleen boeiend, maar ook succesvol.
Het kluizenaarsleven
Ook in ons gewest vestigden zich eeuwen geleden kluizenaars. Het waren godvruchtige ietwat wereldvreemde kerels die een specifieke regel volgden. Eremiet Joannes ALEXANDER volgde de regel van Antonius, abt, die heden ten dage nog in Meer vereerd wordt. In de overlijdensakte krijgt hij het predikaat: "eremitatiprofessus ordinis sancti Antonii". Meestal waren kluizenaars lekenbroeders die zich verdienstelijk maakten door te zorgen voor hun zieke medemensen, vooral in tijden van epidemieën.
De bedevaarder uit het Ancien Régime wordt gewoonlijk afgebeeld met attributen als de reis- of bedelzak, de met ijzer beslagen pelgrimsstaf en de breedgerande hoed als bescherming tegen regen en zon. Hij droeg meestal een grauw hemd tot over de knieën. De lange cape was dermate typisch voor de pelgrim dat ze naar hem 'pelerine' werd gedoopt. 't Was een lange schoudermantel die we nog als schoolknaap vóór W.O.II tegen de regen droegen ('t was onze "caban"). Sommigen trokken barrevoets met eeltige, vervormde voetzolen langs de ruwe wegen. Weinigen hadden lederen schoeisel. De geldbeurs en veldfles hingen zij aan de lederen riem of gevlochten koord.
De pelgrim met weinig financiële ruimte (95%) prees zich gelukkig als hij in een herberg een blaker met kaars en een strozak kon krijgen waar niet te veel wandluizen in huisden. De herbergen met "putieren en lichte vrouwen" waren zeker geen geschikte nachtverblijven voor devote pelgrims. Onder de blote hemel slapen was meestal de enige mogelijkheid na een zware voettocht; vanwege verraderlijke struikroverij moesten zij wel met één oog open slapen.De Oostenrijkse keizer Jozef II, die hier aan het eind van de 18e eeuw de plak zwaaide, verbood het kluizenaarsleven. Het was een echte regelneef die decreten uitvaardigde over de lengte van miskaarsen en het tijdstip waarop de kermissen moesten plaatsvinden Het spreekt vanzelf dat deze "keizer koster" zijn decreten niet aan onze gezagswantrouwige voorouders kreeg opgelegd.
De meeste kluizenaars lapten dit decreet aan hun figuurlijke laars.
Naar Gronsveld Als kluizenaar Johannes Alexander niet op pelgrimstocht was naar Rome, verbleef hij meestal in zijn kluis te Gronsveld-Eijsden (Ned. Limb.).
Jos Habets schrijft in de 'Publications' van 1870: "Tussen Keer en Gronsveld in het Riesenbosch, ter plaatse nog heden genaamd aan de Kluis, woonde voor eene eeuw in de mergelrots een vroom kluizenaar die school hield voor de kinderen der buur(t) en van almoezen leefde."
Jos Habets situeert die kluizenaar op de Riesenberg rond 1780, de plek die rond 1880 dus nog' aan de Kluis' zou heten.Van Wolfgang Zollner, commissaris van de in Munchen verblijvende graaf van Gronsve1d, weten we uit een brief van 24 juni 1778 dat de bronkprocessie vanaf de molen naar de kluizenaarswoning ging: "Bij de kluizenaarswoning wordt het tweede evangelie gezongen. Van de kluizenaarswoning uit gaat men door het grafelijke bos verder naar Eckelrade, dat ongeveer drie kwartier lopen van Gronsveld verwijderd is". De kluizenaar liep voorop in de processie. Zollner in dezelfde brief: "Voorop loopt de kluizenaar met een vaandel''.
Wie was de kluizenaar en waar woonde hij?
Een testament geeft tekst en uitleg.
In het parochiearchief van Gronsveld, dat zich nu in het stadsarchief van Maastricht bevindt, is een testament van een kluizenaar aangetroffen: "Den twaelfden meert 1805 verklaart den eersamen joannes alexander, Eremijt gebortig van val en mheer in de tegenwoordigheyt van mij christiaen Schrijnemaekers pastoor van gronsfelt en de heeren Alexander van der vreeken en aegidius fransciscus van der vreeken dat hij aen de kercke van gronsfelt mits deesen geeft tot eene eeuwige gedagtenisse drij verscheijde reliquien hem te roomen met sijne autentieke stucken en approbatiën verleent".
Uit datzelfde testament blijkt dat kluizenaar (Eremijt) Joannes Alexander geen priester was. Hij wordt in het testament "broeder joannes alexander" genoemd. Hij bepaalt in het testament ook dat een bank die hij gemaakt heeft in de kerk moet blijven:
"item verclaert den selven broeder joannes alexander dat de eijcken stoel of bancke die hij te samen met maria agnes leunnissen in dien tijd dienstmeijt van den seer eerwaarden heer Meijers Deeken en pastoor tot gronsfelt gemaakt heeft in de kercke van gronsfelt op deese conditie gemaakt is en ook moet blijven, dat deese bancke of stoel sal sijn tot hun beijde gebruick en daer naer tot dispositie van den heer pastoor van gronsfelt en zijne opvolgers.
We mogen aannemen dat Joannes Alexander geen eenzame, in afzondering levende, kluizenaar was. Hij was bekend met de pastoor van Gronsveld en diens huishoudster. Vermoedelijk kwam hij iedere dag in de kerk en liep voorop in de processie. Het timmermansvak zal hem niet vreemd geweest zijn.
Opmerkelijk is dat het testament getekend wordt met onder meer het "hantmerck van joannes (kruisje) alexander verklaarende niet te kannen schrijven". Timmeren kon hij wel, schrijven niet, en zeer vermoedelijk dus ook niet lezen. Zijn vroomheid staat wellicht buiten kijf, maar of hij, zoals Jos Habets beweert: "school hield voor de kinderen van de buur(t)", mogen we toch betwijfelen.
Jozef Neven, de eerste pastoor van de zelfstandige parochie Val-Meer, die er het herderschap waarnam van 1804 tot 1836, mocht zorgen voor de uitvaartdienst van onze eremiet maar hij greep wel naast de relikwieën die hij van zijn Romebedevaarten meebracht.
Wij mogen niet vergeten dat, jaren geleden, elke parochiegemeenschap prat moest kunnen gaan op een legende of op speciale relikwieën om pelgrims aan te trekken die dikwijls met goedgeefse hand hun eeuwige zaligheid dachten af te kopen.
Al snel werd het een gebruik dat gemeenschappen die niet over een eigen martelaar beschikten van elders een stoffelijk overschot haalden. Soms moest men zich tevreden stellen met grote of kleine fragmenten van een overschot. Het Latijnse woord voor 'overschot' is 'reliquia'; vandaar noemen wij een fragment van het stoffelijk overschot van een martelaar of heilige een 'relikwie'.
Wie zal het onze geestelijkheid ten kwade duiden dat zij toen probeerden goed garen te spinnen uit deze devotie-ijver?
Bronnen: Jozef Jackers: GOGRI Jaargang 1 nummer2 juni 2004
Op 7 december 1818 wordt aangifte gedaan bij René Van Den Bosch, burgemeester en officier van de burgerlijke stand van Fall en Mheer, kanton Maastricht-Zuid, door de buren Merk Alexandre (77 j.), dagloner, en Philip Hebrans (43j) 'marchand de mouchoirs', van het overlijden van kluizenaar Joannes Alexander. Zij verklaren dat hun gebuur, zoon van Jean en Catherine Vos, geboren in Fall en Mheer, gisteren gestorven is. Hij woonde in de buurt Kleyn Fall. Na voorlezing van de akte van burgerlijke stand verklaren beide aangevers dat zij niet kunnen schrijven. De laatste jaren voor zijn dood leefde onze kluizenaar in Val-Meer waar hij op de gezegende ouderdom van 79 jaar het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. De plaats- en familiebenaming "Bij de Kluis" ligt vandaag nog in de Vallerse volksmond
In een kluis had men het allernodigste: een pot, een kroes of kruik en een schotel. Een brits, soms een strozak, een deken of hoofdkussen vond men er; voor het laatste diende ook wel eens een steen. Sommige heremieten droegen grof linnen ondergoed. Het dragen van kousen was toegestaan, doch velen gingen zomer en winter blootsvoets. Zij baden vele uren en leefden in innige verbondenheid met de Heer. Gebed wisselde af met handenarbeid, zoals timmerwerk, waarmee zij in hun levensonderhoud voorzagen. En omdat pelgrimeren hoort bij het christelijke geloof, net zoals gebeden erbij horen, was voor onze kluizenaar een boetetocht naar Rome een ultieme uitdaging.