top of page

Vier eeuwen St.Antonius te Val-Meer en omliggende dorpen

Jozef Jackers

kerkje in Meer.jpg

Een sfeerbeeld
Eeuwen geleden, tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, kwamen biddende mensen uit alle aangrenzende dorpen inde noveendagen van het feest van Sint-Antonius (17 jan.) elke morgen stoetsgewijze naar het kerkje van Meer.
Vandaag is de devotie tot Sint-Teunis met zijn verkske een mager beestje geworden.
Vele ouderen onder ons weten nog als bevoorrechte getuigen schilderachtige verhalen te vertellen hoe deze viering destijds verliep. We laten hen aan het woord: De mannen pelgrimeerden meestal warm geduffeld in zware overjas, dikke wollen das tot over neus en oren gebonden, de klak diep in de kop getrokken.Zo trokken zij met stro in hun klompen langs de kortste weg door de velden naar de Severinuskapel in Mee. De vrouwen togen zwaar gerokt, gehuld in gebreide wollen schouderdoek kerkwaarts.

Wie was die magische kerel?
Antonius werd geboren in een welgestelde familie in Egypte omstreeks 250. Hij was amper achttien toen zijn ouders stierven. Samen met zijn jongere zus erfde hij een fortuin, maar hij gaf alles weg.
Absolute eenzaamheid zocht hij in de woestijn, maar de duivel maakte hem het leven zuur. Om hem van zijn vrome levenswijze af te brengen, liet satan aantrekkelijke jongedames voor hem paraderen. Maar dat kon Teunis niet van zijn stuk brengen. Hij gaf geen krimp.
Het moet daar in de woestijn goed leven zijn geweest, want hij haalde de gezegende leeftijd van 105 jaar. Het valt trouwens op dat alle uitgemergelde kluizenaars een zeer lang leven beschoren was, zodat we de aanhangers van de ‘Blijf Jong-Leef Lang’-theorie een woestijndieet kunnen aanbevelen, tenzij een lang leven natuurlijk moet worden toegeschreven aan de afwezigheid van vrouwen

st teunis3.jpg

Teunisvarkens
Het alledaagse leven van onze voorouders was heel erg met godsdienst doorweven. De diergeneeskunst ging enkel zover zij voeten had; veesterfte was dan ook schering en inslag in het landleven. De veeartsenij was vroeger nog erg beperkt en genoot niet alle vertrouwen van de boer of de werkman met een kleine veestapel.Sint-Antonius was hun man van de daad die altijd hielp en content was met wat hij kreeg. Vooral het varken, blakend van gezondheid dat zij zagen naast zijn beeld, stak hun de ogen uit. De afbeelding van het varken stamt uit de tijd toen de pest heerste. Rond 1350 werden zo’n vijfentwintig miljoen mensen, een kwart van de toenmalige bevolking, weggemaaid door de pest. Tot driehonderd jaar later werd deze zwarte dood als een werk van de duivel beschouwd. De orde van Sint-Antonius ging overal de pestlijders verplegen. De ordeleden mochten tijdens de middeleeuwen varkens houden die hun voedsel vrij mochten zoeken. Als die teunisvarkens, die een bel droegen, volwassen waren, werden ze geslacht. Het vlees werd dan uitgedeeld aan de armen.
Antonius, de kluizenaar, staat in de Sint-Severinuskapel afgebeeld met zijn attributen: boek, bel, sint-antoniuskruis (= taukruis, als de Griekse letter tau) en een mollig zwijntje. Een welige haardos met golvende baard en donkere mantel typeert onze heilige.
Wat we eigenlijk van hem weten is ontleend aan de ‘Vita sancti Antonii’.
Hij kreeg slechts in de elfde eeuw van Rome een nominatie in de Latijnse kerkkalender.

De legende van St.-Teunis van Meer.
Gedurende honderden jaren, tot 1795, vormden Bolder en Meer een Loonse heerlijkheid. Sinds jaar en dag verliepen de betrekkingen tussen beide gemeenschappen op wieltjes.
De residentie van de familie de Méan in de kasteelhoeve te Bolder uit de 17de eeuw en de oude Severinuskapel te Meer waren de grote aantrekkingspolen waarrond de dorpelingen zich schaarden.
De verslagen van de kerkvisitaties uit de 17de en 18de eeuw beschrijven een hechte verbondenheid tussen beide entiteiten, Bolder en Meer.
Zelfs hun Armentafel die tot doel had de behoeftigen te helpen door de bedeling van voedsel, geld, kleding en kolen was gemeenschappelijk.
Als we echter de legende van Sint-Teunis van Meer mogen geloven, -en wie zijn wij om eraan te twijfelen?- voelen wij toch een lichte vorm van chauvinisme ‘avant la lettre’ tussen Meer en Bolder.

Het verhaal
’t Was 16 januari, putteke van een ouderwetse winter, een ijzige oostenwind blies van Bolder over Meer. Geen zinnig mens waagde zich buiten.
’s Avonds schaarde men zich knus rond het knetterende haardvuur dat spookachtige schijnsels tegen de schamele kamerwanden flitste.
Doch vier mannen van Bolder trotseerden nacht en ontij: ze hadden een snood plan gesmeed!
Ze zouden het beeld van Sint-Teunis, dat al ten jare 1600 in de kerk van Meer pelgrims aantrok, naar Bo’t Moest een onaangename verrassing zijn voor de lokale bevolking en de bedevaarders die ’s anderendaags Meer zouden aandoen.
Ze braken in het holst van de nacht de kapeldeur open en legden het eeuwenoude gepolychromeerde houten beeld gezwind in een wissen mand.
Behoedzaam droegen zij de kostbare last via de Bodemstraat richting Peutje. Maar wat voelden onze belhamels?
Hun gestolen buit woog zwaarder en zwaarder. Nu zetten ze hun prooi regelmatig neer en toen ze boven op de Peutjesweg arriveerden, moesten ze hun last als aan de grond genageld laten staan.
Met open bek hijgden ze van alteratie en inspanning; ze voelden een bovenaardse kracht die hun opzet dwarsboomde.
Terwijl ze met de handen in het haar zaten, zonk hun de moed in de schoenen.
Maar deze kerels waren nog de kwaadsten niet. In plaats van de plaat te poetsen, dachten ze: “ Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald”.
Prompt keerden de nachtraven zich om, met een forse snok hieven zij de zware Sint-Teunis op en droegen hem terug richting Meer.
Nu voelden onze bekeerlingen dat het beeld van de heilige eremiet in de mand alsmaar lichter en lichter woog. Op een drafje droegen zij de kluizenaar met bel, staf en varkentje naar de kerk weer en zetten hem parmantig terug op zijn vertrouwde sokkel.
’s Anderendaags, 17 januari, verliep het Sint-Teunisfeest rimpelloos.

Naar alle waarschijnlijkheid had enige dagen later iemand in Bolder zijn mond voorbij gepraat en zo raakten de lotgevallen van de stoute kerels met het beeld van Sint-Teunis bekend.
Vanzelfsprekend steeg ‘onze veebeschermer’ in de gratie van de goegemeente.
Sedert onheuglijke tijden neemt het beeld daarom een voorname plaats in de harten van alle Val-Merenaren.
Zo vertelden vele ouders van oudsher aan de kleinen de legende van het eeuwenoude beeld van Sint-Teunis van Meer.

Een ‘schoone, malsche hesp’ gestolen
In 1855 bouwde men ten zuiden van de Severinuskapel een ruim klooster en kostschool in monumentale neogotische stijl. De organisatie van het klooster werd toevertrouwd aan de zusters van Liefde van Tilburg, die er meer dan een eeuw verbleven.
Dat de zusters de devotie tot Sint-Teunis propageerden zal blijken uit volgende tekst uit hun dagboek ten jare 1869.
We kopiëren de tekst woordelijk.
‘Om de gelovigen nog eens tot liefdadigheid op te wekken had mijnheer pastoor Moors in 1869 zelf eene malsche hesp ten offer gelegd voor het beeld van den H. Antonius, volgens een oud gebruik, waardoor men van dien Heilige het herstel van zieke beesten trachtte te verkrijgen.
De Walen nu, welke jaarlijks omstreeks dien tijd bedevaarten naar de Kapel van Mheer deden en nog doen om den zegen van Sint Teunis over hun vee te bekomen, waren dien dag in menigte tegenwoordig; met welgevallen beschouwden zij van verre die schoone hesp, na de H. Mis gingen zij die eens op hun gemak bezichtigen; eene Walin lachte dezelfde bijzonder toe, al biddende neemt zij de vrijheid de hesp op te pakken en scheen van plan er mede huiswaarts te keren, doch nu vertoont zich Eerwaarde Heer Pastoor, die alles had afgeloerd, zij die de hesp bij zich had, wist niet meer hoe er zich op eene fatsoenlijke wijze van te ontmaken. Gelukkig ontwaart zij in de gang ene zuster, zij begeeft zich tot haar en zegt heel beleefd: -Ma soeur, pour Melle Jodogne! (dit was eene der pensionaires)- De zuster die zeer goed de geofferde hesp herkende, nam dezelve zeer vriendelijk aan, zonder iets te laten merken, en bracht dezelve bij Moeder.
Gemakkelijk zal men begrijpen dat de geheele communauteit zich met dat spel terdege heeft vermaakt.’
Zo zie je maar, dat 137 jaar geleden, men ook reeds mocht bidden: “En leid ons niet in bekoring!”

Narduske van Vlijtingen, een man in dienst van Sint-Antonius

bidprentje narduske 2 kopie.jpg

Een zeventig jaar geleden was er tijdens de noveen van Sint-Antonius elke dag een vreemd heerschap te gast in het oude kerkje. Reeds vóór dag en dauw was het dappere bultenaartje op pad.
Zijn actieradius reikte tot Val-Meer. Door de velden, besneeuwd, bevroren of modderig, pikkelde hij ter kerke in Meer.
Op zijn rug droeg hij dan een roodgeruite plag, tot zak geknoopt, gevuld met brood. Die sneden werden hem meegegeven door mensen die tijd noch goesting hadden om zelf op pelgrimstocht naar Meer te gaan.
Parmantig etaleerde hij dan zijn geknoopte proviandzak vóór de communiebank.
‘t Was een gezellig tafereeltje in het tjokvolle kerkje. Na de mis werd de broodransel plechtig geopend, de sneden wat verspreid, zodat de zegen van Sint-Teunis ieder stuk brood kon bereiken. Dat brood zou geluk brengen voor de ‘levende have’, nl. het vee.
Hij was dan ook een graaggeziene gast bij de lokale bevolking; daar ondervond hij dat in één goed woord voor drie winters warmte zat.
In menig huisgezin had hij zijn ‘zoete inval’.
Narduske schonk zijn gezegend brood; in ruil ontving hij dan een geestrijke zegening in jenevervorm.

Ja, Narduske was geen azijnpisser. ’t Was ook een muzikaal kereltje.Als hij er te veel achterover had geslagen, en dat gebeurde nogal eens, zong Narduske lustige deuntjes en was hij zijn eigen dirigent tot groot jolijt van jong en oud.Als het muziek van Vlijtingen; op festival ging, mocht hij zijn muzikale genialiteit etaleren met de dirigeerstok. Steevast mocht hij dan, fier als een gieter, een mars dirigeren!Toen Leonard Marres in 1943 op 71-jarige leeftijd als vrijgezel in de toenmalige Kerkstraat (St.-Albanusstraat) stierf, schreef de deken als aanhef op zijn doodsprentje: ‘Narduske ziek - Narduske bediend – Narduske dood!’Bij de ultieme confrontatie in 1943 zal Narduske de Heilige Antonius zeker in de hemel opgezocht hebben.Nu hopen we maar dat deze heilige, die tijdens zijn leven zo schamel leefde, in de hemel de borrelfles niet te ver van zijn troon heeft staan, dan zal Narduske aan de zijde van het ‘verkske’ de eeuwigheid in alle ‘zaligheid’ trotseren!Na de restauratie van de kapel en het gepolychromeerde beeld uit ± 1600 in 1995 werd de viering opnieuw leven ingeblazen.De Landelijk Gilde van Val-Meer in samenwerking met de parochieraad en het zangkoor ‘De Val-se Meer-els’, zorgt na de zondagviering (zondag na 17 jan.) van 10 u. elk jaar voor een gezellig samenzijn in de zaal, die ook de naam van
de heilige kluizenaar draagt.

Van devotie naar folklore.
Vandaag hangt in elke ziekenhuishal een groot bord met de namen van de artsen met hun specialiteit. Onze voorouders stonden meestal voor een gans andere keuze. Eertijds bestond er een reeks kerken of kapellen waarin een heilige werd vereerd.Elke heilige werd vereerd volgens een systeem van hemelse werkverdeling. Sint-Antonius beschermde de veestapel. Wie met een ziekte of kwaal van mens of dier werd geconfronteerd beloofde uit eigen beweging een beeweg naar de aangewezen heilige in kerk of kapel.De relikwie van een heilige vereren, een gift in de offerschaal of het offerblok deponeren, een kaars aansteken, een mis laten opdragen voor een bepaalde intentie, een litanie bidden, gewijd brood mee naar huis nemen en negen dagen lang een zogenaamde boete van voorgeschreven gebeden ter ere van de heilige onderhouden, waren nog tijdens het interbellum (1919-1940) uitingen van doelgerichte geloofspraktijk. Tijden veranderen. Slechts grote bedevaartsoorden met Maria-devotie houden stand.In kerken, kapellen, kapelletjes, grotten, in nissen en gevelbeelden is Maria vandaag nog aanwezig in lijfelijke getuigenissen van eertijdse devotie. Geleidelijk wordt de tanende heiligendevotie nog vanuit folkloristisch oogpunt benaderd. Het ziet er dus naar uit dat jeremiades over de teloorgang van de oude waarden geen zoden aan de dijk zetten.En als jonge mensen grasduinen in het wedervaren van ouders, grootouders en overgrootouders, dan begrijpen zij niet wat hun voorouders geloofd hebben. De tijd van verzwakte religieuze betrokkenheid is al jaren aangebroken.Andere tijden, andere zeden!

Bronnen: Gogri jaargang 3 nummer 1

bottom of page