Voorwoord
Omtrent dialecten en het spreken van dialect bestaan heel wat misverstanden. Zo hoort men wel eens zeggen dat dialecten ‘slecht’ of ‘verbasterd’ Nederlands dan wel ‘plat’ of ‘onbeschaafd’ zouden zijn. Dat klopt echter niet. Om te beginnen zijn de dialecten ouder dan het Algemeen Nederlands, dat als standaardtaal pas in loop van de zeventiende eeuw is ontstaan uit een aantal dominante dialecten. Voorts zijn dialecten vanuit taalkundig oogpunt volwaardige taalsystemen met eigen regels en eigen uitzonderingen, die niet ‘slechter’ of ‘onbeschaafder’ zijn dan het Nederlands. In dat opzicht is het ook gelukkig dat de term Algemeen ‘Beschaafd’ Nederlands inmiddels niet meer gebruikt wordt.
Een ander hardnekkig vooroordeel ten aanzien van dialect is dat kinderen die thuis dialect spreken meer leerproblemen zouden hebben en slechtere schoolresultaten zouden behalen. Om die reden probeerde de A.B.N.-Beweging in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw elke vorm van dialect uit het onderwijs te verbannen, tot zelfs via taalprogramma’s op televisie. Vrij recent onderzoek in Nederlands-Limburg heeft echter aangetoond dat het spreken van dialect geen negatieve invloed heeft op de schoolresultaten of de intellectuele ontwikkeling van het kind.
Er is met andere woorden geen gegronde reden om geen dialect met kinderen te spreken. Het voornaamste verschil tussen een dialect en de standaardtaal situeert zich in de geografische reikwijdte. Waar men Nederlands kan spreken in heel Nederland en Nederlandstalig België, is het gebruik van het eigen dialect doorgaans beperkt tot de eigen omgeving. Het spreken van dialect creërt daarentegen wel een soort groepsgevoel: wie dialect spreekt verraadt zijn herkomst en uit zich als inwoner van een bepaald dorp of een bepaalde streek. Het schept als het ware een soort band tegenover personen van een andere plaats. Daarnaast wordt het dialect vaak ook ervaren als gezelliger en als losser of ongedwongener dan het Nederlands.
Men is in de dialectologie dan ook tot het inzicht gekomen dat het geen kwestie is van óf Algemeen Nederlands óf dialect, maar dat beide harmonieus naast elkaar kunnen bestaan. Bij officiële gelegenheden, op het werk, op school, tegen onbekenden, enz. spreekt men Nederlands; in het eigen dorp, met vrienden, kennissen e.d. spreekt men dialect. Iedere persoon maakt voor zichzelf uit in welke context en met wie men dialect spreekt, alleen als bestuurstaal (inclusief het onderwijs) en in de rechtspraak is het Nederlands als officiële landstaal van overheidswege verplicht.
Ondanks de vernieuwde positieve taalpolitieke kijk op dialect, spreken echter alsmaar minder mensen dialect. De voornaamste oorzaken daarvoor zijn te zoeken op het vlak van bepaalde maatschappelijke evoluties. Door de verhoogde mobiliteit en nieuwe communicatiemiddelen in de tweede helft van de twintigste eeuw komen mensen op veel ruimere schaal in contact met personen die geen of een ander dialect spreken dan zijzelf. Daar biedt het Nederlands en tegenwoordig in toenemende mate ook het Engels een uitweg.
Door die achteruitgang worden de dialecten alsmaar meer bedreigd met verdwijnen. Gelukkig zijn heel wat dialectsprekers zich daarvan bewust en zijn er de voorbije decennia heel wat dialectwoordenboeken, -strips en -kalenders verschenen die het dialect vastleggen en worden ook diverse dialectavonden of toneelvoorstellingen in het dialect gehouden. Binnen de Heemkring Falla-Meirs tracht de Werkgroep Dialect op zijn eigen manier het dialect van Val-Meer vast te leggen en te bewaren.
Ronny Keulen