Zoeklicht op het tweelingdorp Fall-Mheer
Jozef Jackers
Summier overzicht van de leefwereld 1850-1900
In 1840 brak een tijd van werkloosheid en armoede aan. Het werd nog erger toen de graan- en aardappeloogsten mislukten.In de jaren 1845-46 werd het een echte hongersnood. In ons gewest plantte men uit noodzaak daarom zoveel men kon alle soorten bonen, vooral paardebonen (met constipatie als gevolg, merken onze voorouders op). Decennia later is er weer hongersnood.
De aardappelrooiers constatin meunier
Gemeentesecretaris Paul Bouveroux van Val-Meer schrijft hierover in 1872: “ De winter van het jaar 1871, te weten, de maanden januari, februari en maart, was zo streng dat de wintervruchten in de voorgaande herfst gezaaid ten gronde bevrozen. De schielijke vorst na een hevige dooi op St.-Antonius (17 januari) was zeer noodlottig. Men heeft het hele veld moeten herzaaien met zomervruchten. Nog geen bunder tarwe of rogge was bevrijd gebleven. Veel zomertarwe was ook mislukt. Onze gemeente had ruim 3.000 kg Engelse zomertarwe, genaamd Victoria, voor zaadgoed uit Antwerpen ontvangen, die niet was, die niet opgegaan op tijd. De zomervruchten in het algemeen zoals haver, gerst, boekweit, bonen, wikken, erwten, hebben in 1871 een rijke oogst opgeleverd.
De winter Eugéne Laermans
Niettegenstaande alle kommer en kwel had de plattelander eerbied voor erf, eigendom en kerk. Iedereen werd in het gareel gespannen. Jong en oud. Hard, zeer hard labeur was hun deel. Ook voor de vrouw die meehielp op de akker, het neerhof bestuurde en ook in de stallen hielp. Ook al droeg zij regelmatig een kind onder het hart, zwoegde zij van 's morgens tot 's avonds. Ieder gezin had wel een perceeltje akker en een kleine veestapel. Ook werd er regelmatig een varkentje gekeeld. De slachttijd liep van Allerheiligen tot Lichtmis. Er werd alleen geslacht bij afgaande maan om te voorkomen dat de hespen zouden bederven. Vergeten we niet dat er talrijke kindermondjes moesten gevuld worden. Bakken en koken was dan ook nooit van de lucht. En wie zou er honger lijden om een mondje, meer placht men dan te zeggen.
De oogskar
Sommigen trokken dagelijks, wekelijks, maandelijks of definitief naar het grote industriecentrum Luik, vooral tussen 1880 en 1895Vele keuterboertjes hadden echter, dankzij intense grondbewerking, vruchtafwisseling, braakligging en traditionele bemesting, succes. Chemische meststoffen kwamen pas naar het einde van de 19 e eeuw in gebruik. Daar de boerenmens de waarde van de stalmest begreep, werden vele dieren permanent op stal gehouden.
Fabriek Nationale (Herstal)
Het maken van kanonnen rond 1900
​
Rond 1850 werd 80% van het gezinsbudget aan eten, slapen, verwarming en kleding besteed. Alleen roggebrood, aardappelen, vet, reuzel, soep, rapen en wortelen kwam op tafel. Als er al sprake was van vlees, dan ging het om spek of ingewanden; zelden gebruikte men melkproducten en eieren. Haring, soms slechts een halve, vormde voor velen een uitkomst bij wat koffie of een slok water. Toen rond 1890 de loonsituatie enigszins verbeterde, at men beter vlees, eieren, groenten en vis. Eerst na de woelingen van 1886 in het Luikse kwamen er belangrijke sociale wetten.Zo mocht, vanaf 1887, de patroon het loon niet meer uitbetalen in natura. In 1889 werd vrouwen- en kinderarbeid gereglementeerd. Het algemeen stemrecht voor mannen kwam er ook in 1893.
Boerenfamilie van Arthur Pernolet 1905
De arenleesters van Jean-Francoi Milllet
De kleding, vooral van de boer, was de blauwe kiel. Dit kledingstuk was een echte kiel die uit dunne, blauwe stof gemaakt was; 't was een loshangend bovenkleed voor mannen. De kooplui echter droegen als ze de boer op trokken een lange zwartgrijze kiel die met een rij witte knoopjes versierd was. Op het einde van de 19 e eeuw wilde geen enkele jonge kerel nog een kiel dragen, en was het uit met die mode. De kinderen droegen lange kleren: de meisjes lange rokken; de jongens lange broeken.Zelfs anno 1880, toen hier geen vlas meer geteeld werd, bestond in Grote-Spouwen nog de gewoonte van vlas te spinnen, zo schrijft C.Thysen in zijn heemkundige verhandeling in 1947.De typische vrouwenkleding was o.a.: een witte wollen, gebreide schouderdoek en de trekmuts. Uitweiden over de crinolines (hoepelrok), de kornetmutsen, de basquines, de froufrous (mooie kant zichtbaar aan de onderrok) zou ons in dit beknopte sfeerbeeld te ver leiden.
​
In de periode 1850-1950 stond godsdienst centraal in het gewone dorpsleven. Volksgebeden, legenden en sagen leefden destijds in het collectieve geheugen. En dan waren er de devotievoorwerpen: simpele zaken die in elke woonst te vinden waren. Soms waren het parels van volkskunst als houten kruisbeelden, huiskapelletjes of zelfgesneden paternosters. Vaak waren het ook porseleinen of gipsen kruisen, een heiligengroep onder een glazen stolp of naïeve heiligenbeeldjes. Deze devotieartikelen werden van aver op aver overgeërfd.Het geloof werd je vroeger met de paplepel ingegeven. Soms was de afstand tussen geloof en bijgeloof heel subtiel. Denk maar aan de kruidenwis (krootwes), de maretak, de vreewis of hoefijzers.
De officiële geneeskunde stond vaak machteloos. Begrijpelijk dat, ten einde raad, een beroep werd gedaan op eeuwenoude recepten, magische ‘hocus-pocus'-bezweringen of een kwakzalversmiddel. Iedereen lacht vandaag met spoken, dwaal– of klopgeesten. Maar beseffen we wel dat in de 19 e eeuw onze voorouders eigenlijk dag en nacht met de daver op het lijf zaten en zij zelfs jaren later nog in angstzweet het hellevuur vreesden bij de biechtstoel?
FALL + MHEER = VAL – MEER
Historische terugblik
Dankzij zijn ligging in het vruchtbare Haspengouw, ten zuiden van de heirbaan Tongeren-Maastricht, was Val-Meer reeds vroeg bewoond.Te Val-Meer, evenals elders in de streek, herinneren diverse overblijfselen aan de landelijke bewoning in de Gallo-Romeinse tijd (57 v.C.-406 n.C.).Naast sporen van de Romeinse landindeling werd in 1868 een Romeins graf ontdekt, dat naast beenderen ook vaatwerk bevatte. In 1966 brachten archeologische opgravingen op de Meerberg de resten aan het licht van een Romeinse villa. Nader onderzoek wees uit dat de plaats reeds bewoond was voor de bouw van de villa. Deze dateerde wellicht uit de 2 de helft van de 1 ste eeuw na Christus maar werd in de loop van de 3 de eeuw na Christus verlaten.
Gewone Romeinse villa uit de 2de eeuw (reconstructie en foto provintiaal Gallo-Romeins Museum, Tongeren )
Over de eerste eeuwen die volgden op de val van het West-Romeinse Rijk en de verovering door de Germanen zijn we nauwelijks ingelicht. Toch was deze periode niet onbelangrijk voor de streek. In de vroege Middeleeuwen vormden zich immers de eerste buurtschappen, waaruit later de dorpen ontstonden. Bovendien nam vanaf de 5 de eeuw de kerstening een aanvang, die in de loop van de 8 ste eeuw voltooid werd. Aangenomen mag worden dat zich ook te Val en Meer mensen vestigden, een buurtschap vormden en er de christelijke eredienst onderhielden. Uit een oorkonde, gepubliceerd door J.Coenen, blijkt immers dat tussen 959 en 971, de filialen Val en Meer, samen met hun moederkerk St.-Stefanus te Millen, door bisschop Eracles aan het St.-Martinuskapittel te Luik geschonken werden. Pas vanaf de 11 de eeuw zijn een toenemend aantal schriftelijke bronnen beschikbaar, die een licht werpen op de plaatselijke geschiedenis
De H.Servaas, nieuw gepolychromeerd hout,14de eeuw,st.Servaaskerk, Luik
Over de eerste eeuwen die volgden op de val van het West-Romeinse Rijk en de verovering door de Germanen zijn we nauwelijks ingelicht. Toch was deze periode niet onbelangrijk voor de streek. In de vroege Middeleeuwen vormden zich immers de eerste buurtschappen, waaruit later de dorpen ontstonden. Bovendien nam vanaf de 5 de eeuw de kerstening een aanvang, die in de loop van de 8 ste eeuw voltooid werd. Aangenomen mag worden dat zich ook te Val en Meer mensen vestigden, een buurtschap vormden en er de christelijke eredienst onderhielden. Uit een oorkonde, gepubliceerd door J.Coenen, blijkt immers dat tussen 959 en 971, de filialen Val en Meer, samen met hun moederkerk St.-Stefanus te Millen, door bisschop Eracles aan het St.-Martinuskapittel te Luik geschonken werden. Pas vanaf de 11 de eeuw zijn een toenemend aantal schriftelijke bronnen beschikbaar, die een licht werpen op de plaatselijke geschiedenis
Wapenschild van het Prinsbisdom Luik
François-Antoine de Méan
Niet alleen bestuurlijk, maar ook op het rechterlijk vlak gingen Val en Meer tijdens het Ancien Régime hun eigen wegen.De lokale schepenbank van Val volgde Loons recht en ging in beroep bij het Oppergerechtshof van Vliermaal.Het hof van Arenberg te Meer-Bolder volgde Luiks recht en ging te rade bij het Luiks schepenhof dat als beroepshof fungeerde.De leenverheffingen van Meer-Bolder werden gedaan voor de Edele Leenzaal van Kuringen, de hoogste Loonse rechterlijke instantie. Aan de bestaande indelingen op bestuurlijk, rechterlijk en kerkelijk vlak kwam een drastisch einde tijdens de Franse overheersing (1795-1815). Op 1 oktober 1795 lijfde Frankrijk het Prinsbisdom Luik en de toenmalige Oostenrijkse Nederlanden in. De nieuwe revolutionaire machthebbers hervormden de instellingen grondig en maakten een einde aan de voorrechten van adel en clerus
In 1795 werd een nieuwe gebiedsomschrijving van kracht, waarbij onder meer de heerlijkheid Meer-Bolder opgeheven werd. Voortaan vormde Meer één gemeente met Val, terwijl Bolder bij de voormalige heerlijkheden Zichen en Zussen werd aangehecht. Beide nieuwe gemeenten maakten deel uit van het kanton Millen, één der 31 kantons van het departement Nedermaas.In de gemeenten werd het bestuur vertegenwoordigd door agenten en adjuncten. Te Val-Meer zorgde vooral agent Pierre Nelissen voor de nodige controversen.In 1802 werden de 31 bestuurlijke kantons vervangen door 23 gerechtelijke kantons. Het kanton Millen werd opgeheven en vervangen door Maastricht-Zuid. Val-Meer bleef deel uitmaken van het kanton Maastricht-Zuid, ook tijdens de Nederlandse overheersing (1815-1830) tot in 1839.Na de definitieve scheiding van de Belgische en Nederlandse provincies Limburg werd Zichen-Zussen-Bolder de nieuwe kantonhoofdplaats tot 1958.
​
Het wapenschild van Loon in het zegel van Arnold V graaf van Loon
Ook op kerkelijk vlak voerden de Franse machthebbers de nodige hervormingen door. In de eerste jaren na de annexatie werden de kerkelijke goederen genationaliseerd en de priesters dienden de eed van haat af te leggen. Pas na het sluiten van het concordaat in 1801 was een restitutie aan de kerk mogelijk.In deze periode werden de goederen van de St.-Severinuskapel aan de kerkfabriek van Val-Meer overgemaakt. Val-Meer was voortaan een zelfstandige parochie, waarvan Johan Neven in 1804 de eerste pastoor werd.